Geschiedenis

Volgens de overlevering predikte de apostel Andreas het christendom in Klein-Azië, meer bepaald in de gebieden rond de Zwarte Zee, in Thracië en Achaia. Hij wordt aanzien als de stichter van de kerk van Byzantium. Ook de apostel en evangelist Johannes en de apostel Paulus zouden in Klein-Azië de christelijke leer verspreid hebben. Het vroege christendom groeide voornamelijk in de hellenistische gebieden van het Romeinse rijk, waar Grieks de voertaal was.

 Na de splitsing van Romeinse rijk in een westelijk en een oostelijk deel verplaatste Constantijn de Grote in 330 zijn hoofdstad naar de kleine stad Byzantium die onder de nieuwe naam Konstantinopel uitgroeide tot de hoofdstad van het Byzantijnse imperium. In deze tijd werd de Kerk van Konstantinopel eerst een aartsbisdom, daarna een patriarchaat en vervolgens een oecumenisch patriarchaat.

In de vierde eeuw had deze Kerk kerkelijke jurisdictie over de vele christelijke gemeenschappen van Klein-Azië, Pontus en Thracië.

Door de uitbreiding van de politieke en culturele invloed van Konstantinopel steeg ook het prestige van de Kerk van Konstantinopel. Tijdens het Concilie van Konstantinopel I (381) werd de titel van Patriarchaat toegekend en werd de Kerk van Konstantinopel tweede in rang na Rome. Tijdens het Concilie van Chalcedon (451) werd de jurisdictie van Konstantinopel uitgebreid over de zogenaamde “barbaarse” landen waarmee bedoeld werd de christelijke gemeenschappen in de diaspora buiten de grenzen van het keizerrijk en buiten de jurisdictie van andere autocephale kerken. Alzo ontstond de titel van oecumenisch patriarchaat. Eveneens werd bepaald dat Konstantinopel niet meer tweede in rangorde was na Rome, maar – als “het nieuwe Rome” – op het zelfde niveau stond als het oude Rome.

In de achtste eeuw breidde de jurisdictie van het patriarchaat van Konstantinopel zich verder uit. Het gebied tussen de Adriatische Zee en de rivier Nestos, het gebied tussen de Donau en het Rodopegebergte als ook het eiland Kreta vielen onder de bevoegdheid van het oecumenisch patriarchaat. Later werden ook de Slavische Kerken en de Russische Kerk toegevoegd.

In 1054 leidden de toenemende spanningen tussen het oosters en het westers christendom tot het Grote Schisma.

In de Ottomaanse periode werd de patriarch van Konstantinopel aan het hoofd geplaatst van alle orthodoxe christenen binnen het Ottomaanse Rijk. Deze samenwerking tussen kerk en staat verhoogde de macht van het patriarchaat maar lag tevens aan de oorsprong van corruptie en intriges.

Met het ontstaan van meerdere autocephale lokale kerken kromp, in de loop der tijd, de bevoegdheid van het oecumenisch patriarchaat. Volgende Kerken werden (definitief) autocephaal: de Russisch-orthodoxe Kerk in 1589, de Grieks-orthodoxe Kerk in 1850, de Servisch-orthodoxe Kerk in 1878, de Roemeens-orthodoxe Kerk in 1885, de Albanees-orthodoxe Kerk in 1937 en de Bulgaars-orthodoxe Kerk in 1945.

De jurisdictie van het patriarchaat verkleinde eveneens ten gevolge van de emigraties – sedert 1922 – van de plaatselijke bevolking naar Europa, Amerika en Australië. In deze gebieden werden nieuwe kerkgemeenschappen gesticht.