Over de eenheid van het leven en het gebed

+ Metropoliet Anthony van Sourozh

 Het leven en het gebed zijn onafscheidelijk. Het leven zonder gebed is het leven waarin de belangrijkste dimensie afwezig is. Dit is het oppervlakkig leven dat zich in twee dimensies afspeelt : de tijd en de ruimte. Dit leven neemt voldoening met het zichtbare, voldoening met onze naaste als “fysisch” verschijnsel, en dikwijls zijn wij niet in staat om zijn eeuwige betekenis te ontdekken.
De betekenis van het gebed bestaat in het feit van het ontdekken en bevestigen dat alles in ons leven eeuwig bestaan heeft en dat het zich in de dimensie van de grenzeloosheid bevindt. De wereld waarin wij leven is niet een goddeloze wereld: wij profaneren haar zelf, maar in haar essentie is zij in Gods handen gekomen en is zij ook door God bemind. Haar prijs in Gods ogen – de prijs die God ervoor betaald heeft – is het leven en de dood van Zijn Eniggeboren Zoon. En het is ons gebed dat getuigt dat wij dit weten, dat wij weten dat elke mens en alles rondom ons heilig is in de ogen van de Schepper. Bemind door God wordt ook de wereld dierbaar voor onszelf. Niet bidden betekent God plaatsen buiten de grenzen van de bestaande wereld, God uitsluiten uit deze wereld waarin wij zelf leven.
Dikwijls lijkt het voor ons moeilijk om ons gebed met ons leven te verenigen. Dit is een fout die voortvloeit uit onze verkeerde voorstelling van het leven en van het gebed. Wij stellen ons voor dat het leven en het gebed gescheiden zijn : ons leven is een “drukte” en het gebed is “afzondering” ! Wij denken dat wij van het leven moeten vluchten om te kunnen bidden, dat wij ons moeten afzonderen, dat wij alles en iedereen moeten vergeten. En dat is niet juist : dat is een laster tegen het leven en ook tegen het gebed.
Om te leren bidden moeten wij eerst en vooral “solidair” worden met de gehele menselijke realiteit in haar lot, met het lot van de gehele wereld, om dit alles op ons te kunnen nemen, om dit alles in onszelf te kunnen insluiten, om ons daarmee in eenheid te kunnen voelen. Hierin ligt de essentie van de goddelijke handeling, meer bepaald van de Menswording. En hierin ligt ook de echtheid en de volheid van het gebed. Gewoonlijk is ons gebed als een beleefde aanmaning aan God, om Hem zogezegd te herinneren aan wat Hij zou vergeten hebben voor ons te doen.
In werkelijkheid betekent het gebed een stap die wij kunnen zetten om in het centrum van heel die tragische situatie te komen, een stap die gelijkend is aan de stap van Christus, Die eens en voor altijd “Mensgeworden” is. Wij moeten deze stap zetten om in het centrum van de situatie te belanden, waaruit wij nooit meer zouden kunnen vluchten. De “solidariteit” van de christenen en de “solidariteit” van Christus is tegelijkertijd gericht naar twee tegenovergestelde richtingen (of polen): enerzijds is de Mensgeworden Christus, de ware Mens en de ware God, “solidair” met de mensen, die zich in hun zonden tot God richten, en anderzijds is Christus ook volledig “solidair” met God, Die zich tot de mensen richt. In deze dubbele “solidariteit” voelen wij ons in een zekere zin als vreemden aan deze twee richtingen, maar tegelijk vereenzelvigd met beide. Daarin ligt de basis van de christelijke houding.
Wij kunnen dan vragen : wat moeten wij doen, hoe moeten wij bidden ? Het is zo : het gebed ontstaat (wordt geboren) uit twee bronnen : ofwel is het onze verwondering (verrukking) voor God en Zijn daden, voor onze naaste en de wereld die ons omringt; ofwel is het een gevoel van onze eigen tragische situatie en vooral het lijden van onze medemensen. De Russische filosoof Nicolaj BERDIAJEV zegt : “Als ik honger heb, dan is dat een fysisch verschijnsel; als mijn buur honger heeft, dan is dit verschijnsel van sociale en morele aard.” Hierin is een tragiek die wij elk moment ervaren : mijn naaste die altijd honger heeft! Het is niet altijd een honger naar een brood, dikwijls is het een honger naar een vriendelijk menselijk gebaar of een tedere menselijke blik. En juist hier begint het gebed : in dit medeleven met het verbazingwekkende en dit medelijden met het tragische. Zolang wij verwonderd en medelijdend kunnen zijn is het gemakkelijk te bidden.
Maar wat te doen als wij onverschillig of gevoelloos zijn? Ook dàn moet het gebed en het leven eenheid vormen. Bijvoorbeeld, als wij ‘s morgens wakker worden, kunnen wij onszelf voor Gods Aangezicht plaatsen en zeggen : “Heer, zegen mij en zegen deze dag die pas begint”. Daarna kunnen wij proberen om deze dag als een geschenk uit Gods handen te aanvaarden en onszelf als een gezondene van God te zien in die pasbeginnende, nog onbekende dag. En dat is niet zo gemakkelijk, zelfs zeer moeilijk, want dit betekent het volgende : om ‘t even wat op deze dag zou mogen gebeuren, zou het zijn met Gods wil. Dit betekent ook dat God ons in alle omstandigheden, zonder uitzondering, waarin Hij ons weet te plaatsen, vraagt : Zijn aanwezigheid, Zijn liefde, Zijn medelijden, Zijn wijsheid, naar de anderen toe uit te stralen. Vergeten wij niet, telkens wij in de ene of andere situatie komen te staan, dat wij diegenen zijn die God daar heeft geplaatst om te dienen, om een deeltje van Christus’ Lichaam te zijn, en om de handeling van God zelf uit te voeren. Als wij op die manier zouden optreden en handelen, zouden wij al vlug kunnen merken dat wij nood hebben om ons op elk moment tot God te richten en Hem te vragen : “Heer, verlicht mijn verstand, sterk en richt mijn wil, geef mij een vurig hart, help mij”. In andere omstandigheden zouden wij ook kunnen zeggen: “Dank U, o Heer.” Als wij zo wijs kunnen zijn om te kunnen danken dan kunnen wij aan de dwaasheid van de hoogmoed en trots ontsnappen. Als wij iets goed gedaan hebben, danken wij God, want Hij is het Die het gedaan heeft, Hij is het Die ons de mogelijkheid geschonken heeft om iets goed te kunnen doen. En als wij ons ‘s avonds weer voor Gods aangezicht plaatsen, terugdenkend aan de voorbije dag, dan kunnen wij Hem loven, dan kunnen wij Hem danken, dan kunnen wij wenen met de anderen en ook wenen over onze eigen zondigheid. Als wij daarin slagen om op deze manier ons leven met het gebed te verenigen, dan zou daartussen nooit geen scheiding meer kunnen ontstaan. Dan zou ons leven veranderen in een voedende vlam, die elk moment harder zal branden en helderder zal worden. En geleidelijk aan zouden wij kunnen omgevormd worden in het “Brandend Braambos”, waarvan de Heilige Schrift spreekt.

 uit : “Kan de hedendaagse mens nog bidden”

– Metropoliet Anthony van Sourozh -Klin 1999- Sergiej Posad